
Gen tegen hoogteziekte Tibetanen afkomstig van andere menssoort
Dat schrijft een consortium van wetenschappers van verschillende universiteiten deze week in Nature.
Voor de meeste mensen is overleven op grote hoogte moeilijk, omdat ze door de lage zuurstofdruk dik bloed ontwikkelen. Dat komt doordat het lichaam gaat compenseren voor het weinige zuurstof door extra zuurstoftransporterende rode bloedcellen te produceren, die het bloed stroperig maken. Dat verhoogt de kans op hartproblemen en vroegtijdig overlijden.
Voor Tibetanen geldt dit echter niet. Al in 2010 vonden wetenschappers dat zij een variant van het zogenaamde EPAS1-gen hadden, dat ervoor zorgt dat de overcompensatie van het lichaam niet plaatsvindt. Bijna 90 procent van alle Tibetanen heeft deze genvariant, terwijl maar een kleine 10 procent van de op de laagvlakte levende Han-Chinezen het bezit.
In dit onderzoek legden de wetenschappers de DNA-volgorde van het gewone gen van de Han-Chinezen en de speciale variant van de Tibetanen naast elkaar. Ze ontdekten dat deze zo verschillend van elkaar waren, dat de een niet uit de andere geëvolueerd kon zijn.
Tibetanen en Han-Chinezen splitsen zich zo’n 3.000 jaar geleden, te kort om zo’n groot genetisch verschil te creëren. De genvariant moest dus ergens anders vandaan komen.
Denisovanen
De oplossing kwam toen de onderzoekers het gen naast dat van de Denisova-mens legden. Het EPAS1-gen van de Denisovanen bleek bijna identiek aan dat van de Tibetanen. Dat betekent dat de Tibetaanse moderne mens seks heeft gehad met de Denisova-mens, en zo de variant opgepikt heeft.
De vondst is het eerste voorbeeld van een aanpassing van de moderne mens aan zijn omgeving door een gen op te pikken van een andere menssoort.
De Denisova-mens stierf zo’n 40.000 tot 50.000 door toedoen van de mens uit. Hoe de Denisova-mens er uitzag is nog onbekend, omdat er er nog maar een paar botjes van gevonden zijn. In 2012 lukte het wetenschappers om de DNA-volgorde ervan te bepalen op basis van een klein beetje fossiel materiaal.