
Kloof tussen aandeel werkende mannen en vrouwen opnieuw kleiner
In 1999 lag het verschil in arbeidsdeelname nog iets onder 20 procentpunt, terwijl het in 1969 bijna 50 procentpunt bedroeg. Een halve eeuw geleden werkte slechts 34,1 procent van de vrouwen, meldt het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) zaterdag.
Het percentage van zowel werkende mannen als vrouwen onder de 45 jaar stijgt al vier jaar op rij. In 2018 was de groei het sterkst.
Voor de vrouwen tot 45 jaar geldt dat hun arbeidsdeelname in 2018 hoger was dan die aan het eind van de vorige eeuw en ook dan die aan het begin van de crisis.
Bij mannen van die leeftijd was de arbeidsparticipatie in 2018 juist lager dan in de genoemde periodes. Tijdens de periodes van laagconjunctuur in 2002-2003 en 2008-2014 daalde het aandeel werkenden onder mannen sterker dan onder vrouwen.
Onder de jongste groep werkenden, van 15 tot 25 jaar, ligt de arbeidsdeelname van vrouwen sinds het begin van de crisis hoger dan die van mannen.
Percentage werkende 45-plussers relatief harder gestegen
Het percentage 45-plussers dat actief is op de arbeidsmarkt is de afgelopen twintig jaar meer gestegen dan het aandeel werkende jongeren. De groei bij vrouwen is in deze groep sterker dan bij mannen.
Om de netto-arbeidsparticipatie te berekenen, kijkt het CBS alleen naar welk deel van de 15- tot 75-jarigen betaald werk heeft. Het aantal gewerkte uren speelt geen rol. Vrouwen werken gemiddeld 26 uur, terwijl mannen uitkomen op een gemiddelde van 36 uur.
De groei van de arbeidsdeelname van de afgelopen jaren was het grootst bij mensen met voltijdbanen en grote deeltijdbanen.
De netto-arbeidsparticipatie bereikte eind 2018 een recordniveau van ruim 68 procent. Het gemiddelde percentage over 2018 bedroeg bijna 68 procent, ongeveer evenveel als het record dat voor het begin van de crisis in de boeken werd gezet.