
'Scholen niet verplichten tot maximale grootte klas'
Dit laat hij maandag weten in een interview met NU.nl. Volgens Dekker bepaalt namelijk niet alleen de grootte van een klas de kwaliteit van het onderwijs.
"De scholen hebben een verantwoordelijkheid te kijken naar de werkdruk", aldus Dekker.
"Er zijn ook andere manieren die effect hebben op de kwaliteit van het onderwijs. Een hoger opleidingsniveau van de mensen voor de klas bijvoorbeeld, of meer vakdocenten op scholen."
Gymnastiek
Ook kunnen basisscholen volgens Dekker met het extra geld dat door het begrotingsakkoord voor het onderwijs beschikbaar komt, volgend jaar bijvoorbeeld aparte gymnastiek- of handenarbeidleraren aannemen.
"Daarmee wordt de klas niet kleiner, maar het komt de werkdruk wel ten goede. Dan kunnen de leraren die voor de klas staan die tijd bijvoorbeeld gebruiken voor verdieping van het lesmateriaal, het nakijken van proefwerken of voor een eigen opleiding."
Dekker stelt dat ook scholen met grote klassen kwalitatief hoogwaardig onderwijs kunnen bieden. "Vorig jaar was er bijvoorbeeld een school met klassen waarin meer dan dertig leerlingen zaten dat het predicaat "excellente school" heeft gehad.
23,3 leerlingen
Uit maandag gepubliceerde cijfers van het ministerie van Onderwijs blijkt dat de gemiddelde basisschoolklas dit schooljaar 23,3 leerlingen heeft. In het voortgezet onderwijs is dit tussen de 21 leerlingen gemiddeld in het vmbo tot 27 leerlingen bij de havo. Zo'n 6 procent van de klassen telt meer dan 30 leerlingen.
Beweeg de cursor over het diagram om de aantallen te zien. De cijfers van 2007-2010 ontbreken. De gegevens zijn afkomstig van Ministerie van OCW. Bekijk hier een grote versie. - (c)NU.nl/Jerry Vermanen
De Algemene Onderwijsbond (Aob)maakte eind vorige maand nog bekend dat volgens hen een op de zes scholen klassen heeft met meer dan dertig leerlingen erin.
De Aob en Leraren In Actie (LIA) voeren al enige tijd actie tegen de stijging van het aantal leerlingen van leraren. Zo biedt LIA dinsdag een petitie aan de Tweede Kamer aan met ruim 40.000 handtekeningen van onder andere leraren en ouders tegen de grote klassen. Maar volgens Dekker valt het probleem dus mee.
Verschillen
De cijfers van het Aob verschillen flink met de cijfers van het ministerie. Dit komt volgens het ministerie omdat de cijfers van het Aob zijn gebaseerd op een enquête onder eigen leden, terwijl de cijfers van het ministerie zijn gebaseerd op de werkelijke cijfers van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO).
Dit jaar is voor het eerst de groepsgrootte in het voortgezet onderwijs in kaart gebracht, waarin veel verschillen te zien zijn. De kleinste klassen zijn te vinden in het praktijkonderwijs, een onderwijsvorm waarin leerlingen zeer intensieve begeleiding krijgen.
Op het havo bij de verplichte vakken als Nederlands en Engels zijn de klassen gemiddeld het grootst. Volgens Dekker is dit een bewuste keuze, waarmee scholen ruimte creëren om ook vakken aan te kunnen bieden waar kleine groepjes voor kiezen.
Klassenassistent
Dekker stelt na zijn onderzoek dat scholen over het algemeen verantwoorde keuzes maken. "We hebben in het onderzoek ook ingezoomd op tien scholen met dertig leerlingen of meer. Daaruit blijkt dat alle scholen bij grote klassen hebben gekozen voor ondersteuning in de vorm van bijvoorbeeld een klassenassistent."
Dat betekent dat na een centrale instructie een grote groep bijvoorbeeld uiteen gaat in kleinere groepen, om onder leiding van een onderwijsassistent op verschillende niveaus verder te werken.
"Er is geen eenduidig antwoord te geven op de vraag wanneer een groep te groot of te klein is", zo concludeert Dekker hieruit. "Een klas van 34 gemotiveerde leerlingen is makkelijker te behappen dan een moeilijke klas met 20 leerlingen. Daarom vind ik ook niet dat we vanuit Den Haag moeten opleggen hoe groot een klas maximaal mag zijn."