NU+ Ecologisch bermbeheer is een topsport, met soms verbluffende resultaten
Ruim 10 procent van Nederland bestaat uit steden, dorpen en industrieterreinen. Welke rol spelen die in natuurherstel? NU.nl zoekt het uit in een serie over welzijn, klimaat en biodiversiteit bij jou in de straat. Deel 4: ecologisch bermbeheer.
Die bermkampioenen zijn André van Kleinwee en Jaap Mekel. Van Kleinwee is stadsecoloog van de gemeente Gouda en werd in 2020 bekroond tot BovensteBeste BermBeheerder. Dat is een tweejaarlijkse prijs van de Vlinderstichting.
Mekel is zijn opvolger; hij won vorig jaar de tweede editie. Mekel geeft trainingen in ecologisch maaibeleid aan diverse gemeenten, van Hoogeveen tot Oss. Zulk bermbeheer, met oog voor wilde bloemen en bijen, kan op groeiende belangstelling rekenen sinds zes jaar geleden berichten over de dramatische achteruitgang van insecten doordrongen.
Volg het belangrijkste nieuws over natuur
Goede intenties zijn niet altijd genoeg
Maar lang niet alle goedbedoelde acties zijn even effectief. Sommige, zoals het zaaien van zogeheten 'carnavalsmengsels', kunnen zelfs schadelijk zijn voor de biodiversiteit.
Mekel heeft al ruim dertig jaar ervaring met ecologische begrazing en maaibeleid, en waarschuwt dat we niet te veel tijd moeten verspillen met langzaam leren.
"Toen ik als achtjarig jongetje begon met atletiek, zag ik dat die lat veel te hoog lag. En dan probeer je het vervolgens toch. Ik vind dus dat je de lat eerst superhoog moet leggen. Misschien lukt iets nog niet, maar het moet wel het streven zijn."
Wat dat volgens Mekel betekent, komen we zo op terug. Eerst het succesverhaal van Gouda:
Het 'geheim van Gouda': twee keer per jaar maaisel afvoeren
De voornaamste sleutel tot biodiversere bermen is 'verschralen', zegt Van Kleinwee. Dat betekent dat maaisel niet moet blijven liggen, maar wordt afgevoerd. De hoeveelheid stikstof in bermen neemt dan iets af, waardoor een veel groter aantal (bloeiende) planten er naast elkaar kan overleven.
Gouda is een uniek voorbeeld, omdat zulk beleid er al meer dan veertig jaar bestaat. "Wij zijn in 1980 begonnen met twee keer per jaar maaien en afvoeren", vertelt Van Kleinwee, die al sinds dat jaar in dienst is. "Mijn voormalige chef had een vooruitziende blik en wilde dat we anders omgingen met openbaar groen."
Veel bermen in Nederland worden nog geklepeld, waarbij het maaisel blijft liggen. Dat is ook gebruikelijk bij het zogeheten 'gazonmaaien' wat nog veel gebeurt binnen de bebouwde kom.
Levende bermen zijn de groene vingers in de stad, zegt Van Kleinwee. "Die maken de verbindingen met de parken in de stad, en met het buitengebied. Dus het zijn heel belangrijke elementen."

Van boterbloemen tot orchideeën: elke streek heeft z'n eigen specialiteiten
In Gouda zie je pal naast het asfalt orchideeën bloeien, zoals de gevlekte orchis, de rietorchis en de bijenorchis - en soms in grote hoeveelheden. Dat betekent ook dat de bodem er gezond is. Orchideeën leven samen met specifieke schimmels. Die kunnen vaak niet tegen een overmaat aan stikstof.
Bij de Vlinderstichting vinden ze het een grote prestatie, omdat Gouda een 'lastige bodem' heeft. De omgeving is een veengebied met veel stikstof. Ook het grondwater staat er hoog, waardoor de helft van de meststoffen na het maaien weer terugkeert, zegt Van Kleinwee. Maar als je structureel doorgaat met hetzelfde maaibeleid, neemt de soortenrijkdom na verloop van jaren toch steeds verder toe.
"Je moet altijd kijken naar de specialiteiten van je eigen omgeving", adviseert Van Kleinwee. "Wij zitten niet op schrale zandgrond, wij zitten op voedselrijk veen." Maar ook daar kun je prachtige resultaten krijgen, zoals velden vol met scherpe boterbloem.
'Train maaiers in het herkennen van zeldzame planten'
Dat lijkt misschien een algemene soort, maar je moet 'm in grote hoeveelheden in je bermen hebben, als je ook een leefgebied wilt zijn voor de ranonkelbij, zegt Mekel. Deze bijensoort is volledig afhankelijk van het stuifmeel van boterbloemsoorten. Geen boterbloemen, geen ranonkelbij.
Het is slechts één voorbeeld van vele tientallen stuifmeelspecialisten. Zonder oevers met kattenstaart geen kattenstaartdikpoot, zonder beemdkroon geen knautiabij en als de klimmende heggenrank overal kapot wordt gemaaid, hou je ook geen heggenrankbijen over.
Mekel pleit er daarom voor om gemeenten te trainen in het herkennen van grote aantallen waardplanten, en hun ecologische belang. Dat zou volgens Mekel ook een uitgangspunt moeten zijn bij het maaibeleid.
"Als je de grote en de kleine klokjesbij in je gebied wilt houden, moet je bij een maaibeurt niet één grasklokje laten staan, maar wel vijftig. Anders ben je in één klap ook je bijenpopulatie kwijt."
Insecten gaan hard achteruit, maar kunnen herstellen
Laat altijd wat planten staan, ook na de zomer
Net als de Vlinderstichting is Mekel daarom voorstander van gefaseerd maaien: op korte afstand verschillende vakken in verschillende maanden maaien: een deel in april, een deel in juli en een deel in september. En dan het liefst met kleine, lichte machines zoals maaibalken, in plaats van zware trekkers. Die rijden de kruidlaag kapot en verdichten de bodem.
Door gefaseerd te maaien, blijft er altijd iets in bloei, zodat er voedsel is voor bijen, vlinders en zweefvliegen. Bovendien moet na de bloei de zaadvorming nog plaatsvinden.
Dieren hebben bovendien schuilplekken nodig. Het gaat niet alleen om bloemen en bijen, maar ook om krekels, cicades en sprinkhanen, rupsen die moeten verpoppen, om grote aantallen loopkevers, huisjesslakken, bruine kikkers en egels.
Al die soorten zijn in steden en dorpen afhankelijk van levende bermen, met voldoende hoge planten. "En in die overstaande vegetatie zat van oudsher ook het wintervoedsel voor kleine vogels: de zaden, slakken en insecten."
Toch alles in één keer maaien? Doe het dan in april
Veel gemeenten die inzetten op ecologisch bermbeheer maaien nu één keer per jaar, liefst in de eerste week van september. Maar Mekel ziet daarin vooral een grote kaalslag, met veel dode dieren tot gevolg - en geen wintervoedsel voor vogels.
"Als het om praktische redenen voor gemeenten echt niet mogelijk is om in etappes te maaien, en alles er in één keer af moet, doe dat dan niet aan het einde van de zomer, maar eind april."
Door klimaatverandering groeit gras na de gangbare maaironde in september veel langer door, zegt Mekel. "Dan staat er eind april al een pak van 20 cm hoog gras. Dat verstikt veel kruiden." Na een maaibeurt in april profiteren bloeiende kruiden juist van het extra licht dat op de bodem valt.
Bovendien is maaien in de lente effectiever voor de afvoer van stikstof, omdat grassen die stikstof na de zomer al naar hun wortels afvoeren. Mekel deed er onderzoek naar en ontdekte dat een maaibeurt in april anderhalf keer zo veel stikstof afvoert, dan een maaibeurt aan het einde van de zomer. Zo blijkt ecologisch maaibeheer nog een vak apart, en valt er een hoop te leren van de echte specialisten.

Wat leeft er zoal? Meten is weten, bij ecologisch bermbeheer
Ook Anthonie Stip van de Vlinderstichting heeft nog tips voor gemeenten: "Wees bestand tegen alle groene promopraatjes die op je afgevuurd worden. Er is veel greenwashing bij." Dat betekent volgens Stip dat ambtenaren zicht moet houden op wat er daadwerkelijk in de bermen gebeurt. "Dat zorgt ervoor dat een aannemer z'n best moet blijven doen, en niet wegkomt met smoesjes."
Stip adviseert tot slot om de flora en fauna eens te laten inventariseren. "Dan weet je wat er vliegt en groeit, en kun je daar rekening mee houden."
NUjij: Uitgelichte reacties