
Extreme drang om te paren jaagt mannelijke zeeolifanten vroeg de dood in
Tot de dieren een jaar of acht zijn, is de sterfte onder vrouwtjes en mannetjes gelijk. Daarna hebben mannetjes nog maar 50 procent kans om te overleven, tegenover een kans van 80 procent onder de vrouwtjes.
Dat zit zo: vanaf het zesde levensjaar zijn de mannetjes klaar om te paren. Maar de dieren moeten daar hevig om vechten. De vrouwelijke zeeolifanten verblijven in kuddes en alleen de sterkste mannelijke zeeolifant heeft het recht om met hen te paren.
Bij de gevechten zijn de mannetjes voor een groot deel afhankelijk van hun gewicht. Dat drijft de dieren ertoe zo snel mogelijk zo veel mogelijk kilo's aan te komen. Daarom zwemmen de mannetjes naar risicovolle zeegebieden waar ze meer voedsel kunnen vinden.
Maar in die gebieden vallen zij sneller ten prooi aan bijvoorbeeld haaien en orka's. Dat heeft tot gevolg dat relatief meer vrouwelijke zeeolifanten de zoektocht naar voedsel overleven.
Overigens is er voor de minder sterke mannelijke zeeolifanten af en toe een opsteker: als de kudde vrouwelijke olifanten groot genoeg is, staat het dominante mannetje af en toe een 'assistent' toe.
In totaal heeft maar 4 procent van de mannelijke zeeolifanten het geluk om een kudde te leiden. De andere dieren brengen hun leven grotendeels door in het water.