
Mijn miereneter
In Drenthe schijnt een mierenboertje te zitten, maar die levert niet aan huis. Er naar toe kan ik niet, omdat ik een miereneter in huis heb.
Als je een miereneter in de dierentuin ziet, ervaar je hem als een fluisterstil dier. Een Gibbon, als je die in huis haalt, dan weet je dat je drie weken lang met een loeiende bal haar om je nek naar de televisie zit te kijken.
Gibbons staan naast je als je wat staat te koken. En maar schreeuwen. Dat kan je van te voren bedenken, dat je daar niet aan moet beginnen. Een stukje zalm bakken met een permanent aanslaand luchtalarm met benen en armpjes vlak naast je, dat werkt niet. Niet voor de Gibbon en niet voor de mens.
Bij miereneters heb je dat niet in de gaten. Ik realiseer me nu pas dat ik de miereneter, die nu vlak naast mij aan mijn knie staat te ruiken, heb geromantiseerd. Ik heb het me allemaal te harmonieus voorgesteld. Miereneters vinden het bijvoorbeeld heel vervelend om in een pyjama nog wat samen te lezen in bed.
Daar had ik mij juist zo op verheugd. Lekker naast elkaar het onvoltooide boek van Harry Mulisch lezen. En daar dan met zijn tweetjes keihard om lachen. ‘Tweeëntwintig pagina’s. Haha!!’
Miereneters slapen niet. Tenminste niet op de ons bekende wijze. Wij gaan liggen, maar miereneters worden gek als je ze op hun rug legt. Ze slapen het liefst staand, met hun kop vol in het licht. Die van mij staat de hele nacht met zijn hoofd vlak voor de openstaande ijskast over Afrika te dromen.
Het grootste probleem is dat mijn miereneter in een existentiële crisis zit. Hij worstelt met zijn identiteit. Hij heet miereneter, maar voorlopig eet hij alleen maar Bulgaarse Yoghurt. Dat doet dan iets met zijn zelfvertrouwen. Dat is hartverscheurend om te zien. Nu ook, op het moment van schrijven, zoekt hij naar mieren. Nu, precies op dit moment, staat hij in een stofzuigerslang te loeren.
Bij een ander dier had ik de stofzuiger al lang aangezet. Even onverwacht 6 bar omgekeerde druk op de oogbol zetten. Maar bij dit dier kan ik dat niet. Hij ontroert me. Ik herken zo veel in deze miereneter. Zo veel willen en dan maar rusteloos blijven zoeken. Steeds maar in hetzelfde hoekje snuffelen naar geluk, terwijl je al lang weet dat je niets gaat vinden.
Vanmiddag ben ik snel het park ingelopen toen hij in de badkamer aan een flesje kruidenshampoo stond te ruiken. Ik heb zes miertjes gevangen. Ze zitten in een doosje. Een doosje met een bruin dekseltje. Daar ruikt hij steeds aan, omdat het hem aan aarde en zand doet denken.
Vanavond doe ik eerst net als anders. Ik laat hem zijn typische miereneetdingetjes doen. Ik laat hem bijvoorbeeld uren lang heel smartelijk naar de buurvrouw aan de overkant kijken of ik laat hem tegen mijn schemerlamp pissen om zijn territorium af te zetten. Daarna zet ik het doosje naast hem. Met het dekseltje al een beetje open, zodat het net is alsof hij hem zelfstandig open wipt. En dan zal hij mieren vinden.
Hij zal me even aankijken en ik zal knikken. “Waar heb je die nou gevonden?” zal ik vragen. Daarna zal hij ze eten, want zo heet hij. Hij weet ook wel dat ik ze heb gevangen, maar dat laten we maar zo. Hij duwt met zijn snuit het bakje naar mij toe. Daar zit nog een miertje in. Voor mij.
Ik zal kauwen en hij zal kijken. Daarna blijven we altijd samen, tegen beter weten in.