De etnisch-Chinese Basuki Tjahaja Purnama, beter bekend onder zijn Hakka-Chinese bijnaaam Ahok, vertelde eind vorig jaar tijdens een campagnebijeenkomst dat de Koran moslims niet verbiedt om op een niet-moslim te stemmen.

Die uitspraak werd gezien als godslastering en leidde tot hevige protesten. Purnama werd niet herkozen als gouverneur en werd aangeklaagd voor belediging van de islam.

Human Rights Watch omschreef het vonnis als "een enorme stap terug" voor de Indonesische tolerantie ten opzichte van etnische en religieuze minderheden. 

"Als iemand als Ahok, de gouverneur van de hoofdstad, die wordt gesteund door de grootste politieke partij van het land en een bondgenoot van de president is, kan worden vastgezet op basis van grondeloze beschuldigingen, wat gaan anderen dan doen?" aldus een woordvoerder van de mensenrechtenorganisatie.

Het proces werd uitgemeten als een precedent met betrekking tot religieuze tolerantie in Indonesië. Ahoks advocaten verzochten de rechtbank begin december niet tot vervolging over te gaan, omdat een rechtszaak niet in lijn zou zijn met de mensenrechten. Dat verzoek werd toen niet gehonoreerd.

Indonesië behoort tot de grootste democratieën ter wereld. Van de 250 miljoen inwoners zijn meer dan 200 miljoen moslim.

Het uiteindelijke vonnis dat de rechter oplegde is hoger dan de eis van één jaar voorwaardelijk. Ahok heeft de aantijgingen van godslastering altijd weersproken. Hij heeft laten weten dat hij in hoger beroep gaat.

Naast zijn religie zorgt ook de afkomst van Ahok voor spanningen. Etnische Chinezen vormen tussen 1 en 4 procent van de totale Indonesische bevolking. Het heersende beeld van deze bevolkingsgroep onder andere Indonesiërs is dat de etnische Chinezen economisch welvarend zijn: veel van de rijkste zakenlieden van het land zijn van Chinese afkomst. 

In het verleden werd Indonesië regelmatig het toneel van anti-Chinese rellen, bijvoorbeeld na de val van de dictator Soeharto in 1998, meldt The New York Times.